Cassatie en de transactionele verdelingen: ommezwaai van eerdere rechtspraak

Cassatie en de transactionele verdelingen: ommezwaai van eerdere rechtspraak

Op 3 april 2017 heeft het Hof van Cassatie een nieuw arrest gewezen over de problematiek van de (minnelijke) verdeling van nalatenschappen bij wijze van een dading. Waar Cassatie in haar eerdere rechtspraak (arresten van 21 oktober 1943, 21 november 1946 en recent nog 28 januari 2010) uitdrukkelijk de kaart van de rechtsbescherming verkoos boven die van de rechtszekerheid, besloot het hoogste rechtscollege het ditmaal over een andere boeg te gooien. De ommezwaai door Cassatie is opmerkelijk, temeer omdat zij met dit arrest een hardnekkige discussie uit het verleden opnieuw aanzwengelt.

Op 3 april 2017 heeft het Hof van Cassatie een nieuw arrest gewezen over de problematiek van de (minnelijke) verdeling van nalatenschappen bij wijze van een dading. Waar Cassatie in haar eerdere rechtspraak (arresten van 21 oktober 1943, 21 november 1946 en recent nog 28 januari 2010) uitdrukkelijk de kaart van de rechtsbescherming verkoos boven die van de rechtszekerheid, besloot het hoogste rechtscollege het ditmaal over een andere boeg te gooien. De ommezwaai door Cassatie is opmerkelijk, temeer omdat zij met dit arrest een hardnekkige discussie uit het verleden opnieuw aanzwengelt.

Rechtsonzekerheid vanuit de wet voor dadingen omtrent nalatenschappen

Twee van elkaar te onderscheiden wettelijke regels - vertaald in twee afzonderlijke wetsbepalingen - geven aanleiding tot een op het eerste gezicht moeilijk te verzoenen spanning en vormen dan ook de directe oorzaak van de discussie in de rechtsleer en rechtspraak.

Bij de eerste regel wordt de focus gelegd op de hypothese waarbij men door middel van een dading een einde wil stellen aan een onverdeeldheid tussen mede-erfgenamen en waarbij het toegelaten is een vordering tot vernietiging van de dading in te stellen in geval van benadeling voor meer dan één vierde (art. 887, tweede lid BW). Een dading is een overeenkomst die een gerezen (al dan niet juridisch) geschil beëindigt of een toekomstig geschil voorkomt door middel van wederzijdse toegevingen, in de mate dat uiteindelijk iedere partij iets minder claimt dan oorspronkelijk en het resultaat alle elementen van de zaak omvat. Een dading veronderstelt dus enerzijds het bestaan van betwistingen en anderzijds het doen van wederzijdse toegevingen (‘water bij de wijn doen’). Hoewel het toepassingsgebied van de wetsbepaling (artt. 887 en 888 BW) verder reikt dan het erfrecht, wordt hier de benadeling als nietigheidsgrond gerechtvaardigd om in het kader van de verdeling van nalatenschappen de gelijkheid tussen de erfgenamen te garanderen. Het gaat dus over de bescherming van een zekere gelijkheid (of beter: geen te grote ongelijkheid) tussen erfgenamen.

Dit staat in schril contrast met de bijzondere regelgeving over de dading waarbij de vernietiging wegens benadeling bij een dading expliciet wordt uitgesloten (art. 2052 BW). In tegenstelling tot het gemeenrechtelijke regime, wordt hier aan partijen een maximale rechtszekerheid geboden en men vermijdt dat een dading nadien alsnog kan worden aangevochten.

De wetgever lijkt zichzelf dan ook tegen te spreken: daar waar de ene wetsbepaling de vordering in benadeling uitdrukkelijk toelaat, sluit de andere het uitdrukkelijk uit...

Ook onenigheid binnen rechtsleer en rechtspraak over de dading rond een nalatenschap

Ook binnen de rechtsleer en rechtspraak bestaat er geen eensgezindheid. In een eerste strekking ligt de nadruk op de verdelingsovereenkomst tussen de erfgenamen en de rechtszekerheid die hiermee wordt beoogd. In deze opvatting zal de dading enkel kunnen worden vernietigd wegens benadeling, indien de overeenkomst foutief als een dading werd gekwalificeerd (en het dus gaat om een zgn. ‘schijndading’). In een tweede strekking wordt het toepassingsgebied van de regels uit het gemeen recht verruimd tot de overeenkomsten die een werkelijke dading uitmaken.

Cassatie draait het roer om: antwoord in contractsvrijheid?

Het Hof van Cassatie heeft steeds - en voor een laatste maal in een arrest van 28 januari 2010 - een strenge opvatting weerhouden waarbij steevast elke verdeling (dus ook die bij wijze van dading), zelfs indien eigendomsoverdragend, kon worden vernietigd indien er benadeling was voor meer dan één vierde. Dit arrest vormde dan ook een “bom” onder vele dadingsovereenkomsten in het kader van de vereffening-verdeling van een nalatenschap.

In haar arrest van 3 april 2017 komt het Hof echter uitdrukkelijk op deze eerdere rechtspraak terug en oordeelt dat ‘een deelgenoot wegens benadeling voor meer dan één vierde kan opkomen tegen een verdeling die ten onrechte als dading werd gekwalificeerd, maar dat deze mogelijkheid niet openstaat ten aanzien van een werkelijke dading’. Hiermee geeft Cassatie duidelijke rechtsgevolgen aan enerzijds de ‘schijndading’, waarvoor de benadeling voor meer dan één vierde als vernietigingsgrond wel openstaat en anderzijds de ‘werkelijke’ dading, waarvoor deze mogelijkheid tot vernietiging wegens benadeling niet openstaat.

Met dit arrest van 3 april 2017 mag het duidelijk zijn dat het Hof van Cassatie specifiek naar de rechtsgevolgen van de verdelingsakte, of beter, naar de intentie van partijen kijkt bij het maken van de overeenkomst. De vraag is nu hoe partijen dienen om te gaan met dit potentieel benadelingsrisico. Het zal erop aankomen het transactioneel karakter van de overeenkomst in de akte inhoudelijk precies weer te geven en niet te vervallen in stijlclausules. Men zal er dus best aan doen de gerezen discussiepunten naar aanleiding van de vereffening-verdeling van de nalatenschap zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven en de oplossing die men eraan gegeven heeft te vermelden. Wanneer uit deze nauwkeurige redactie van de verdelingsakte bij wijze van dadingsovereenkomst, duidelijk en op ondubbelzinnige wijze blijk wordt gegeven van de wil tot ongelijke verdeling tussen de erfgenamen, hoeft i.o. een conventionele afstand van de benadelingsvordering geenszins een probleem te vormen.




Retour à l’aperçu